donderdag 8 augustus 2013






De lege boot

I

Ik zie een boot stroomafwaarts gaan.
Over het water glijdt de maan.
Alleen, zie ik de tijd verdwijnen.
Hoe kom ik met mezelf in 't reine?

Al eerder zat ik op deze boot;
op alle banken zat een schare
verlichte mensen die blijmoedig waren,
elk met een knapzak op z'n schoot,

en daaruit haalden ze gedachten
en lieten ze dobberen op de baren,
en vulden hem met nieuwe krachten.

Toen was zij nog mijn tijdloosheid.
Nu zit ik naar het licht te staren,
bedrukt door zoveel vrije tijd.





II

Ten leste komt, ver uit zijn baan
de boot op geen bestemming aan.
De kaai is vol bedrijvigheid.
Ik laad mijn zak vol ledigheid

weer op mijn rug om van boord te gaan.
Dan hoor ik de stem van mijn fijne meid.
Ik kijk haar met verwondering aan
en zeg: Waar was je toch, al die tijd?

En ik zoen haar in de volle maan:
ik zat van weemoed te vergaan,
maar och, dat is een kleinigheid.

- Maar lief, 'k zat naast je de hele tijd,
jij was alleen je bril maar kwijt

en kon me daardoor niet verstaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten