donderdag 8 augustus 2013






Over Tholen 
een drieluik

1.

Ik ben geboren in de watersnood.
Ik herinner mij daarvan een geweldig klotsen
van het vruchtwater, zodanig
dat ik een heftige aandrang voelde
naar buiten te treden.
Die gebeurtenis heeft zich sindsdien
nimmer in die mate herhaald.

Terwijl het geboren worden
in mij leefde, en mijn bewustzijn
totaal vervulde, meende ik
het krijsen te kunnen horen
van verdrinkend vee,
en de burgemeester van ons dorp
zocht zijn toevlucht tweehoog achter
- maar dat hoorde ik later - in ons huis,
waar het tenslotte veilig was.

Hij dommelde tussen de luiers
terwijl ik op de uitkijk stond
en zag, hoe de toren
tergend langzaam in de golven
ten onder ging.



2.

Nooit zal ik de lange nacht vergeten,
toen ik de maanden daaropvolgend,
per sloep door het verdronken land
gereisd ben. Slechts in gezelschap

van mijn ouders - hij een eenvoudig
handwerksman, zij voorzien
van een grote picknickmand
gevuld met zout water en stenen,
waar wij weken van leven konden.

Kadavers en mannen met zakken, maanbeschenen
van Retranchement naar Rilland-Bath,
over Tholen en Walcheren, via
Domburg en Veere, Stavenisse,
Zijpe, Schouwen-Duiveland, terug
naar het geboortedorp. Ik zat

op de voorplecht, in het donker
en deelde brood, wijn en vissen uit
aan drenkelingen.



3.

Over Tholen ben ik opnieuw geboren,
over het veer, over het verdronken land.
Over Tholen begint de historie opnieuw.

Daar, met dood en geboorte in dezelfde
cadans, loopt het spoor dood, zodoende
heb ik geen stamboom.

Naar voren ben ik gezichtsloos
als het vee, het veer is opgeheven,
ik ben geboren als ieder ander.

Alleen over Tholen heb ik een gezicht,
de dood uit, terug naar de nacht,
het verdronkene.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten